Een weblog van Jolanda Heistek, exclusief geschreven voor Goedemorgen.
Jammer maar helaas, mijn vakantie zit er alweer op. De afgelopen weken bezocht ik twee campings in het zuiden van Frankrijk, samen met drie kwart van mijn gezin. Een caravan, een paar klapstoelen, een campingtafel, een goed boek, een goed gesprek en een thermoskan koffie, veel meer heeft een mens niet nodig om gelukkig te zijn, toch?
In de Zuid-Franse regio waar we kampeerden was genoeg te beleven. Mooie natuur, charmante oude plaatsjes, net iets te droge riviertjes en iets te warme temperatuur (dat zet je wel aan het denken!). In elke dorpje, hoe klein ook, was er een winkeltje met regionale verse producten. En niet te vergeten: de gezellige marktjes. Die vind je in nagenoeg elk plaatsje (ook die met maar een paar huizen) of stadje, en worden bezocht door zowel lokale bewoners als toeristen.
Dat toeristen komen is misschien niet zo verrassend: die zoeken vertier. Maar voor Fransen hebben ze blijkbaar ook een functie. Het is de plek waar ze inkopen doen. Want anders dan markten in Nederland bestaan ze niet voor de helft uit verkopers van telefoonhoesjes; op Franse markten kun je namelijk veel groenten en fruit, honing en lavendel kopen.
Die producten zijn opvallend goed van kwaliteit, betaalbaar en meestal afkomstig uit de regio (zo niet, dan staat dat er duidelijk bij). Bovendien weten de marktverkopers hoe ze producten moeten verkopen. De tomaten, knoflook en abrikozen liggen er schitterend bij. Geen leeggestorte bakken, maar met zorg geplaatste producten.
De inwoners van de streek kunnen die producten ook kopen in een van de vele hypermarché’s in de buurt. Waar over het algemeen de groenten en fruit onder een koele nevel klaar lag. Dus ook de plek waar ik vanwege de koelte mijn gezinsleden kon terugvinden. Maar toch kiezen veel Fransen ervoor naar de markt te gaan. De prijs-kwaliteitverhouding is er net iets beter. Gevolg: drommen bezoekers die met interesse en aandacht voeding kopen en luisteren naar het verhaal van de verkoper achter de kraam, die zichtbaar trots is op zijn product. Dus niet een boodschappenwagentje volgooien met goedkope tomaten en snel naar de kassa lopen, maar kijken, proeven, ruiken, vergelijken, wikken en wegen op basis van kwaliteit.
Door die marktjes staat de Franse tuinbouw dus redelijk dicht bij de bevolking. Vaak zijn het telers zelf die hun producten verkopen, of hun familieleden. En anders zijn het buurtbewoners die zelf ook veel verstand hebben van de groenten en fruit die ze verkopen. De Franse marktjes zijn dan ook meer dan alleen verkoopkanalen; het zijn communicatiemiddelen op het gebied van gezondheid, geluk, imago en human capital.
Nu ben ik over het algemeen meer dan tevreden over de supermarkten en groenteboeren in Nederland. Maar hier zijn groenten en fruit vooral een handig geplaatst product – direct na de entree, zodat je als consument eerst gezonde producten koopt en zo je geweten sust. Soms hangt er een foto van de teler uit de regio. Maar om nu te vertellen dat in die supermarkten de tuinbouw dicht bij de consument staat…
Het wordt steeds belangrijker om in contact te staan met de consument én met de hele maatschappij. De discussie rond stikstof bewijst dat maar weer eens. Voor veel burgers en consumenten is de glastuinbouw redelijk een onzichtbare sector. En waarom zou je die sector toestaan kostbare grond te gebruiken? ‘Tomaten in Spanje zijn roder (een enkeling zegt lekkerder) en hebben niet zoveel gas nodig’, hoor ik soms.
Mijn neiging om dan direct in de verdediging te gaan voor ‘mijn’ Nederlandse tuinbouw zit dan heel hoog. Echter, verdediging en respect afdwingen is vaak niet het juiste middel. Het gaat niet alleen om feiten en cijfers. Het statement ‘Waar een West-Hollandse tuinder 4 liter water nodig heeft om een kilo tomaten te kunnen oogsten, heeft zijn Spaanse collega daar ongeveer 60 liter voor nodig’ is dus niet altijd een argument voor de gemiddelde consument. Maar wel een feit. Sentiment speelt vaak een grote rol in het hebben van een mening. Daarvoor is het dialoog nodig – hoor en wederhoor.
Achter de schermen wordt hard gewerkt aan een nieuwe impuls voor publiekscommunicatie. Daarvoor heb je middelen, samenwerking en goede ideeën nodig. Een van die middelen zou wat mij betreft een gezellige, grote weekmarkt of pop-up store in elk Zuid-Hollands dorp zijn. Waar je kan proeven, ruiken en zien waar het regionale product vandaan komt. En de dialoog aan kan gaan tussen de tuinbouw en de consument. Dan voelt mijn dorp (waar ik kwam wonen omdat het mij zo deed denken aan een gezellig dorpje in Franrijk) ook weer zoals ik toen dacht. Sommige middenstanders zullen dat niet zo’n goed idee vinden, maar een markt is een trekpleister, zeker als goed aandacht wordt besteed aan het aanbod. De consument is er zeker mee geholpen: lekker, gezond én gezellig. En voor het glastuinbouwcluster betekent het een hernieuwde kans om kennis te maken met de maatschappij.